Hauschka kalk en kiezel lit

Kalk en kiezel 

Rudolf Hauschka, Substanzlehre, Vittoria Klosterman  blz 156 – 172. Vertaling Antoon van Hooft

Van het westen komend over de Arlberg-pas, door de dalen van Rosanna en van de Inn, dan zie je links en rechts een ander landschap.

Rechts de gestaag stijgende bergketens met bossen en weiden.
Boven tegen de gletschjer grens de sappige almen met kuddes koeien. Het is waterrijk, je ziet veel watervallen, waterrijke kloven of beekjes door de weiden. 

Voor de liefhebber van mineralen is het een plezier. Prachtige gesteenten zoals allerlei variaties kwartsen, melkkwarts, rozenkwarts, veldspaat, glimmer die in de zon fonkelt als metaal. 
Het gesteente van dit gebergte bestaat uit granieten, van korrelig tot aan blad-achtig. 
Kwarts en glimmer, in bepaald opzicht polaire gesteenten, lijken in heet graniet door de veldspaat verbonden te worden en in balans gebracht. Zoals mineralogisch graniet driegeleed is, is veldspaat dat in chemisch opzicht. Eigenlijk is veldspaat steeds een verbinding van kiezel en kalk (alkalisch), bemiddeld door klei. 

 Graniet:               glimmer                 –                  veldspaat                 –                  kwarts
                                                                                      CaO.Al2O3.SiO2
                                                                                      Kalk-klei-kiezel

Als je geluk hebt vind je hier ook kiezel, in zijn zuiverste vorm als bergkristal. 
Bergkristal: 6-hoekige zuilen, helder als water, met daar boven op een gedrongen piramide. Het is de koning van dit gebergte. In het klein vertegenwoordigt het de majesteit en sereniteit van de bergreus, die tot in de hoge regionen het eeuwige ijs, de lichtgevende sneeuwvelden en de met de hemel verbonden toppen hun oeroude adel niet verloochenen. Net als zij schijnt het bergkristal zwijgend te reiken tot ver in het heelal. 

De bergen aan de rechterzijde, die in het voorbij rijden aan de Zuid-kant aan ons voorbij trekken, van de Verwallgroepen en Silvrettagroep ten Zuiden van de Arlberg, over de Ötztaler-, Stubaier- en Zillertaler-alpen, tot verder naar het Oosten toe, hebben allemaal de kiezel-natuur.  
Het kiezelgesteente is het oudste in de aardeontwikkeling en wordt daarom oer-gesteente genoemd. De genoemde berggroepen zijn deel van de Oer-Alpen ofwel Centraal-Alpen. Zij vormen de ruggengraat van het Alpenmassief, dat zich van de Middellandse Zee met een boog tot aan de Hongaarse Diepvlakte loopt. 

We richten nu onze blik naar de andere kant, naar het Noorden, meteen aan de Arlberg tegen de Allgäuer- en Lechtaler-Alpen, later naar het wild met kloven doortrokken Karwendelgeberte. We krijgen een geheel andere indruk van het landschap. Hier geen zachtheid, maar wel spontaan impulsief en verrassend landschap. In ruwe, gekloofde wanden, punten en toppen rijst de aarde op. Alleen de voet van de berg is bebost. Uit de bossen rijzen de naakte rotsen op. Hier leeft de nerveuze gems, heel anders dan de flegmatische koe. De berg ziet er verdroogd uit. Beken, rivieren en watervallen zijn zeldzaam. Hier treft men kalk aan; zuigende, poreuze kalk, vaak aangevreten en doorboord. Dichte Karwendel kalk en dan weer schelpenkalk, ammonietenkalk en soms kristallijne calciet en marmer. 

Het Oergebergte is verwant aan planten, aan het vegetatieve. 
Hier beleven we klaar denken. Men voelt zich licht, dynamisch.
We vinden hier goud, naast koper, kwik en ijzer.

Het kalkgebergte is verwant aan dieren, is uitgedroogd, onrustig, skeletachtig. 
Hier beleven we impulsiviteit en opgehoopte wil. Men voelt een grote dadendrang, maar statisch gebonden.  
Hier vinden we zilver of het zilverhoudende loodglans.

Veel bergen in Europa bestaan uit oergesteente; vooral het Schwartzwald, Böhmerwald, de 
Sudeten en de Scandinavische bergen. 
Ca 40 – 50% van de aardkorst bestaat uit kiezel, voor kalk is dat 30%. 

Kiezel is verwant met water (hydrofiel), wat ook blijkt uit de wateraders en de vegetatieve krachten. Ook chemisch blijkt dit zo te zijn. Geen andere stof vormt zoveel verschillende verbindingen, die enkel door hun watergehalten van elkaar onderscheiden. Kiezel is een zuur, resp een zuur anhydride. De verbinding met water heet orthokiezelzuur, H4SiO4. Daartussen staat het metakiezelzuur, H2SiO3. Er zijn talloze vormen van kiezelzuur (polykiezelzuren) en hun zouten (silicaten). 
Zoals koolstof door verbindingen met zichzelf de oneindige vormkracht van de organische natuur representeert, zo doet kiezel dat door zijn affiniteit met water voor de minerale natuur. 
Deze verbondenheid met water is zo sterk dat vaste kiezeldeeltjes zo’n innige menging kunnen aangaan dat er een schijnbare oplossing van kiezel in water optreedt (waterglas). Het is geen echte oplossing, zoals die van keukenzout in water, maar als tussentoestand tussen vast en vloeibaar, waarbij de stof niet helemaal voor het vloeibare en niet helemaal voor het vaste heeft gekozen. Deze toestand lijkt sterk op die van eiwit en wordt aangeduid met de colloïdale toestand. Deze toestand is labiel.
Twee toestanden kunnen optreden: de hydrosol (kiezeldeeltjes in water) en hydrogel (water in kiezel, zoals bij een spons). 
De colloïdale toestand valt vooral op door een aanzienlijke toename van de zogenaamde oppervlaktespanning. Iedere vloeistof is aan het oppervlak dichter, heeft zo te zeggen een huid. Dat drukt zich uit in de oppervlaktespanning. Deze spanning vormt als het ware een netwerk aan het oppervlak waardoor een vliegje op water kan drijven. 
Bij colloïdale stoffen groeit de oppervlaktespanning enorm aan. Grensvlakken tussen kiezelkogeltjes en water, resp. tussen waterholten en kiezelkoek. 
Een kiezelgel is in zichzelf dus een huidachtige vorm vol met inwendige energie. Zij vertonen een maximum aan reactieve oppervlakten, wat een grondvoorwaarde is voor biologische processen. Alle orgaanvloeistoffen van mensen, dieren en planten hebben een leven dragende, colloïdale natuur. 
Deze kiezel eigenschappen wijzen op het kiezelproces in de huishouding van de natuur en het heelal. 
In de hydrogel wordt namelijk zichtbaar hoe de kiezel van buitenaf, om een holle ruimte heen werkt, terwijl het in het kleinste juist zijn meest wezenlijke natuur openbaart. Steeds opnieuw werkt hij omhullen vanuit vlakken werkend. 
Wij weten dat onze huid en de hierin ingebedde zintuigorganen die ons met de omgeving verbinden, kiezelhoudend zijn. Ook de navelstreng is een kiezelorgaan. De kiezel speelt bij de bemiddelende van levens- en vormkrachten van het moederlichaam op het embryo, dezelfde rol. 
Zelfs in de minerale natuur is dit kiezelkarakter zichtbaar. De agaat toont een sferenstructuur en het chalcedoon ziet er uit als een stuk varkensleer. De huidtendens treedt duidelijk aan de dag. Ook heeft men de indruk dat dit mineraal van buitenaf uit de kosmos instraalt. Prachtig wordt dit geïllustreerd bij de amethistgeode. Kosmische vormkracht, vormgevend licht, vormt de huidachtige holte. 

Wat zich hier op aarde als stof openbaart is een macrokosmos proces, die het hele aardbol vorm geeft en als handen van een kunstenaar het oppervlak boetseert. Het kiezelproces is een vormgevend proces.

Wiskundig kan met dit als volgt voorstellen. 

Kalk - statisch                   Kiezel – dynamisch
Vormt een bol vanuit het middelpunt, groter wordend Vormt een bol vanuit vlakken vanuit de oneindige ruimte, die ten slotte samen een bol omsluiten.  
Het vormproces is dynamisch en komt uit de ruimte, wordt werkzaam op allerlei oppervlakten van de golven van de zee en de bergen, in de opperhuid van de plant en de huid van het dier en de mens. Het fixeert zich ten slotte in de stof die we kiezel noemen. 

Het kiezelproces is niet per sé aan zichtbare kiezel gebonden, maar waar hij gewerkt heeft laat hij kiezel achter. Als er sprake is van stofprocessen dan worden dynamische voorstadia van de aardse substanties bedoeld. 

Van alle schepselen is de vogel het sterkt met het kiezelproces verbonden. Het materiële neerslag vinden we in de veren, waarvan de as tot 77% kiezel bevat. Het kiezelproces is hier niet alleen op de vorm van de vogels te betrekken, maar het brengt de vogels in relatie tot de gehele sferische structuur van het luchtruim die de aarde omsluit. De atmosferische lagen zelf schijnen doortrokken te zijn met het kiezelproces, die het tangetiaalleven (van de vlakken uit de omgeving) rond om haar oppervlak voorstelt. 
Als een adelaar majestueus door de lucht glijdt, dan werken niet alleen de spierkrachten, maar voegt zijn hele wezen zich ook in het kiezelproces dat de hele atmosfeer doorweeft.  


Hoe anders is het met kalk gesteld! 
Kalk is in tegenstelling tot kiezel niet waterig, eerder droog. Kolloïdaal kalk bestaat niet. Om hem te leren kennen moeten we het niet zoeken in het water maar in de droogte. De hoogste trap van droogte is het verbranden. Hierdoor verkrijgen we gebrande kalk. Op kiezel laat het branden geen indruk achter. Als de gewone kalk al zijn begeerte toont door vloeistoffen, gassen en geuren te absorberen, voor gebrande kalk geldt dit nog veel sterker. Water wordt door gebrande kalk dermate hevig opgenomen dat het begint te sissen, walmen en exploderen. Wanneer op deze manier de gebrande kalk met water reageert verkrijgt men gebluste kalk. Hoewel zijn dorst nu gestild is, zuigt hij gulzig verder koolzuur uit de lucht en verandert hierdoor in harde kalksteen. Op deze manier gebruiken wij kalk als mortel (mengsel van zand en gebluste kalk) voor de bouw van huizen. 

Branden: CaCO3  CaO + CO2 
kalk gebrande kalk

oplossen: CaO + H2O  Ca(OH)2
  gebrande kalk gebluste kalk

bouwen: Ca(OH)2 + CO2  CaCO3
  gebluste kalk kalksteen 


Wij staan er vaak niet bij stil hoe wij als mens ingevoegd zijn in de balans en statische krachten van het kalkproces. Zonder ons beenderstelsel dat uit kalk bestaat hadden we niet ons vaste lichaam die ons rechtop houdt en balans geeft aan onze loop. 

In de huid zijn de wereldprocessen van de kiezel ingewoven, door ons skelet zijn we vast verbonden met de aards-minerale wereld van het kalkproces. 
Met ‘huis en knoken’ zijn we ingespannen tussen twee wereldmachten: kiezel en kalk. 
Kiezel als de vormgever vanuit de omgeving en kalk als de vormgever vanuit het middelpunt.  

De polariteit spiegelt zich nog in een ander feit. Chemisch gezien is kiezel een zuur en kalk een base. 

Share by: