gs gedachten


GEDACHTEN over de VERANDERING van STOFFEN tijdens CHEMISCHE REACTIES.

Gerard Smits


Lang geleden had men een totaal ander besef van de materiële wereld dan nu. Een boom, een berg, de zeeën en vele facetten van een landschap waren bezield door geesten. Al dan niet waren dat hun woonplaatsen. Resten van dit beleven vind je nog terug in culturen die dicht bij de natuur staan. Bijvoorbeeld op het Indonesisch eiland Bali tref je deze animistische zienswijze nog aan.
Nog in 1669 ging Hennig Brand, een Hamburgse koopman die in zijn vrije tijd de alchemie bedreef in gebed op zijn knieën. Hij verhitte de urine van de latrines van een kazerne met zand.
Spontaan lichtte de kolf op. Waarom het licht uitzond, begreep Hennig niet. Hij had iets groots ontdekt, namelijk het element Phosphorus(fosfor), wat de drager van het licht betekende.

 Voor ons nuchtere westerlingen is dit wereldbeeld gerelateerd aan de goden achterhaald. Er is geen geest in de materie. Die is losgekoppeld van elke invloed van geesten. Wel is het zo dat de materie niet enkel een amorfe verzameling is van stenen, vloeistoffen en gassen, die wij passief in het ondermaanse kunnen aantreffen. Ze zit vol met krachten en een groot aantal vaste stoffen zijn uitgekristalliseerd in prachtige mathematisch aandoende vormen.

 Vooral de laatste twee eeuwen is er veel onderzoek aan de materiële wereld gedaan en daaruit zijn de gedachten ontwikkeld die op dit ogenblik gangbaar zijn. 

Laten wij een klein historisch1 uitstapje maken en dan vervolgens een aantal ontdekkingen en de samenhangende gedachten van deze laatste eeuwen eens nader bekijken.

 In de middeleeuwen en nog een tijd daarna werden in de alchemie de stoffen en processen beschreven met een vierledig wereldbeeld overeenkomend met de vier Griekse elementen, aarde, water, lucht en vuur. Ook met het drieledig wereldbeeld Sal, Merkuur en Sulfur werden vele stofprocessen beschreven. In de 17e eeuw werden vooral de verbrandingsprocessen met een tweeledigwereldbeeld beschreven; flogiston1 en kalk. Zo dacht men als iets brandde, dat flogiston(de vuurverschijnselen) uittrad en kalk(de as) achterbleef. 

In 1774 publiceerde de Engelse dominee Joseph Priestley in zijn werk, dat hij het element zuurstof ontdekt had door kwikkalk(kwikoxide) te verhitten met behulp van zonlicht via brandglazen. Op zijn reis naar Parijs ontmoette hij Antoine Laurent Lavoisier en vertelde hem zijn ontdekking. Antoine herhaalde de proef van Priestley en ging de stoffen voor en na de reactie nauwkeurig wegen. In 1787 publiceerde hij zijn zienswijze ten aanzien van verbrandingsreacties. Ter gelegenheid van deze nieuwe opvattingen, organiseerde zijn vrouw Marie Pierette een groot feest in het arsenaal van Parijs, waar beiden in woonden en werkten. Tijdens dit feest vond er een “auto da fe” plaats. Een auto da fe is een gebeurtenis, waarbij ketters op de brandstapel werden verbrand. Bij deze gelegenheid ging de flogiston theorie als een ketterse gedachte in de vorm van een pop letterlijk en figuurlijk op de brandstapel in vlammen op. 

Voortaan dienen verbrandingen opgevat te worden als reacties van stoffen met het element zuurstof. Tijdens een chemische reactie blijft het gewicht van de stoffen voor en na de reactie hetzelfde. De wet van behoud van massa. De grondwet in de scheikunde.

De chemische revolutie noemt Hooykaas 1 deze verandering van het denken over de stofwereld. Volgens hem heeft dit gebeuren een grotere impact op de mensheid gehad dan de Franse revolutie, die enkele jaren later heeft plaats gevonden.

Het wereldbeeld was nu éénledig geworden, voornamelijk gebaseerd op waarnemingen van tellen, meten en wegen. Er werd hoofdzakelijk alleen naar de materie en haar werkzaamheid gekeken, terwijl tot dan toe de processen en de kwaliteiten van de stoffen meer voorop stonden in de beschouwingen. 

 Zo leren wij op de middelbare school de theorie van de botsende deeltjes. Dat is de visie, waarbij eenvoudige scheikundige reacties de atomen of moleculen(samengestelde atomen van al of niet dezelfde soort) van de oorspronkelijke stoffen tegen elkaar aan botsen en dan de nieuwe stof(fen) vormen. Het aantal effectieve botsingen per tijdseenheid bepaalt de snelheid van de reactie. 

De oorspronkelijke stoffen vallen uit elkaar, dan botsen ze tegen elkaar en door hergroeperingen vormen de deeltjes de nieuwe stoffen. Vaak gaan de reacties gepaard met warmte en soms met licht. Of er komt warmte en soms licht vrij bij een reactie, of deze beiden zijn nodig om de reactie te laten plaatsvinden. Een belangrijk ondersteunend fenomeen voor deze gedachtegang is dat als gelabelde(radioactief gemaakte) stoffen met elkaar gaan reageren de radioactieve straling gedurende de reactie waarneembaar blijft en deze weer te detecteren is in de nieuw gevormde stoffen. Bij deze denkwijze blijven alle stoffen in de vorm van gedachte atomen en moleculen in de materiële wereld bestaan. Bij een chemische reactie treedt nooit verandering van de scheikundige elementen zelf op. Ze blijven voor tijdens en na de hergroepering hetzelfde. Transmutatie de verandering van het ene scheikundig element in een ander element treedt alleen onder zeer extreme omstandigheden op, zoals in een kernreactor, kernwapens of intensieve kosmische straling. Spontane transmutatie vindt in de natuur bij de zwaarste elementen plaats, zoals bijvoorbeeld uranium en andere actiniden(de elementen in de laatste periode van het periodiek systeem).

Grof gezegd geeft dit wereldbeeld aan dat de wereld uit niets anders dan deeltjes bestaat en energie. De laatste voornamelijk in de vorm van warmte en/of elektromagnetische straling, die veelal ontstaan bij materiële veranderingen. En er is geen opgaan in of een verband met de niet-materiële wereld, waar volgens mijn visie onder andere het licht en de warmte deel van uitmaken.  
Als we teruggaan naar de vraag; wat gebeurt er tijdens een chemische reactie, kunnen wij een aantal feiten constateren. Tijdens zo`n reactie reageren de stoffen in een bepaalde gewichtsverhouding, de oorspronkelijke stoffen verdwijnen uit het zintuiglijk waarneembare, de nieuw gevormde stoffen met totaal andere kwaliteiten ontstaan. Meestal gaat de reactie gepaard met warmte soms ook lichtverschijnselen erbij. Of er komen warmte en licht vrij, of er is warmte en licht of een andere vorm van energie bijvoorbeeld elektriciteit nodig voor een reactie.

Hoogstwaarschijnlijk zullen er stofveranderingen optreden, die wij al denkende als een hergroepering kunnen beschouwen van de oorspronkelijke stoffen tot de nieuw gevormde stoffen. Deze veranderingen vinden vooral plaats in de waterige sfeer, waarin voornamelijk anorganische stoffen(oplosbare zouten, sterke zuren en sterke basen) zijn opgelost; bijvoorbeeld bij het uitkristalliseren. Maar bij het ontstaan van nieuwe stoffen in de organische natuur in planten, dieren en mensen of bij sterke warmte en lichtverschijnselen in de anorganische natuur is het de vraag of de nieuw gevormde stoffen het gevolg zijn van hergroeperingen van de oorspronkelijke stoffen. 

 Hoe zou je dan op een andere manier naar het vergaan van de oorspronkelijke stoffen en het ontstaan van de nieuwe stoffen kunnen kijken. Hoe zou je deze veranderingen op een andere wijze kunnen doordenken zonder het oog te verliezen voor de fenomenen in de zintuiglijk waarneembare wereld.

Laten wij nog één keer de algemene waarnemingen de revue passeren, die bij de meeste chemische reacties optreden. Voordat een reactie gaat plaatsvinden, dienen bij vele reacties de stoffen geactiveerd te worden voornamelijk door warmte en/of licht. De oorspronkelijke stoffen verdwijnen en reageren in bepaalde gewichtsverhoudingen met elkaar tot de nieuw gevormde stoffen. Veelal gaat zo`n proces gepaard met vrijkomende warmte- en soms ook lichtverschijnselen.

 Als wij niet uitgaan van hergroeperingen van de oorspronkelijke stoffen, naar wat voor “wereld” verdwijnen of vergaan deze stoffen van waaruit dan ook de nieuwe stoffen ontstaan? Het is in ieder geval een niet-materiele wereld, niet waarneembaar voor de zintuigen, maar waar de fenomenen licht en warmte deelgenoten van zijn. De oorspronkelijke stoffen sterven als het ware in de zintuiglijke wereld en worden geboren in de niet-materiele wereld, terwijl de nieuw gevormde stoffen in de niet-materiele wereld sterven en geboren worden in de zintuiglijke wereld. De warmte en soms het licht zijn op te vatten als “burgers” van beide werelden en deze entiteiten vooral de warmte begeleiden de stoffen van de ene wereld naar de andere wereld.

 Voor Plato2 is de wereld na de dood, de niet-materiele wereld, niet een leegte of een niets maar een volheid van inzichten, wijsheid in de vorm van ideeën, waar wij in ons aards bestaan slechts een tip van de sluier kunnen oplichten. Bij deze veronderstelling gaan wij ervan uit dat aan elk fenomeen in de natuur en aan elke manifestatie in de cultuur een idee ten grondslag ligt.

Deze gedachten brengen een ander gezichtspunt mee, hoe je tegen materie aan kunt kijken. Om dit standpunt te illustreren wil ik gebruik maken van een aantal hulpvoorstellingen.

 “Stel dat wij een aantal bakstenen, wat beton, hout en nog veel meer bouwmateriaal tot onze beschikking hebben. De één maakt met deze ingrediënten een school, de ander een bankgebouw. Je ziet dat je van hetzelfde materiaal verschillende manifestaties kunt krijgen.

 Nog een voorbeeld. Ik gebruik de letters van het alfabet, a,b,c, etc. De één schrijft met deze letters een doktersroman, weer een ander schrijft, zoals Goethe dat gedaan heeft de Faust. Hetzelfde “materiaal” manifesteert zich in verschillende vormen.

 Tenslotte het laatste voorbeeld. We nemen verschillende tonen do, re, mi etc. De één componeert met deze noten een carnavalshit, een ander bijvoorbeeld Wagner een opera, zoals Parcifal.” 

 Wij zien dat bij gebruik van hetzelfde materiaal weer verschillende manifestaties kunnen ontstaan. Deze verschillen in de manifestaties komen voort uit verschillende ideeën, aangezien aan elke manifestatie een idee of plan ten grondslag ligt, die via een organiserend principe als manifestatie in de zintuiglijke wereld verschijnt.

Op deze wijze zou je al de manifestaties in de natuur kunnen beschouwen. Aan een roos ligt een idee of gedachten ten grondslag. Hij bedient zich van materie om in de manifestatie te komen. Ook de idee lood3 of de idee ijzer3 bedienen zich van hetzelfde materiaal om zich te manifesteren. Kortom aan alle manifestaties in de cultuur en de natuur liggen gedachten ten grondslag, waarvan de idee de meest kernachtige, beweeglijke en alomvattende gedachte is. Hierdoor is een idee niet met de zintuigen waarneembaar. 

 Hoe zou je een idee kunnen kwalificeren. Neem bijvoorbeeld een driehoek in gedachten. Je “ziet” dan een driehoek met een concrete vorm en grootte in je gedachtenwereld. De idee driehoek komt overeen met alle vormen en grootten die een driehoek kan aannemen. Het is als het ware op te vatten als een “vloeibare gestalte”.4

De hierboven geschetste gedachtenvorming, wat er gebeurt bij een chemische reactie tussen het verdwijnen van de oorspronkelijke stoffen en het ontstaan van de nieuwe stoffen is een poging om het materieel fysieke rijk te verbinden met de imponderabele wereld. Ik begrijp dat het bovenstaande in deze tijd ketterse gedachten zijn, die door vele scheikundigen weggehoond worden. Maar verder onderzoek dient meer uitsluitsel te geven over deze gedachtenvorm. Ik denk aan de voortzetting van het werk van Holleman5, die de transmutatie van enkele elementen in het stofwisselingsproces van algen onderzocht heeft, of de uitwerking op het groeiproces van celweefsel en planten6 van gepotentieerde oplossingen, waar statistisch gezien zich geen materie meer in bevindt. Deze oplossingen worden veelal gebruikt als grondstof van homeopatische geneesmiddelen.


1) Dr. Hooykaas Geschiedenis der natuurwetenschappen pag. 181 
 Bohn, Scheltema & Holkema, Utrecht 1976

2) Plato Faidon Sokrates leven en dood, pag. 139 Gerard Koolschijn Athenaeum Polak & Van Gennep, Amsterdam 1995

3) Gerard Smits DEEL II en DEEL III in Chemie in het periodeonderwijs op de Vrijeschool, Vrije Opvoed Kunst, 2017 Rotterdam. Waarin de karakteriseringen van de meest voorkomende elementen en metalen beschreven worden. Te bestellen via: www.vrijeopvoedkunst.nl

4) Rudolf Steiner, Grundlinien einer Erkenntnistheorie der Goetheschen Weltanschauung GA 2, Verlag Rudolf Steiner Nachlassverwaltung 1960 Dornach.
 Vertaling: Rudolf Steiner, Waarnemen en Denken, Vrij Geestesleven Zeist 1984  

5) Prof. Dr. L. W.J.Holleman Holleman stichting: www.holleman.ch

6) Ferdie Amons en Jan Diek van Mansvelt: Inquiry into the Limits of Biological Effects of Chemical Compounds in Tissue Culture, I: Low Dose Effects of Mercuric Chloride 
Article in Zeitschrift fur Naturforschung. C, Journal of biosciences 30(5):643-9 · October 1975 

Gerard Smits www.gerardsmitsvisions.nl
(Oudleraar scheikunde Vrije School Den Haag)



Share by: